Vandaag is het aan mij om de winkel te doen. Ik weet niet of ik er zin in heb, maar ik heb geen keuze. Het leuke is wel dat het in de winkel ook rustig kan zijn. Dat er niemand op mijn vingers staat te kijken. Zolang er geen klanten zijn. Maar na de middag, als het dienstmeisje mij komt aflossen, moet mijn kantwerk klaar zijn. Dus niks doen zit er niet in. Dromen mag ook niet. Ik moet werken.
De beiaard speelt een vrolijk liedje en als de klokken tien uur slaan, schuif ik de sloten van de winkeldeur. Nieuwsgierig kijk ik naar buiten: in de Heilige Geeststraat is het nog erg stil. Op zaterdag komt het leven hier traag op gang. Er liggen etensresten, vodden en een lege kruik op de drempel bij de buren. Wie heeft hier deze nacht gezeten? Een rat flitst weg als ik beweeg. Wat verder zie ik de buurjongens spelen met een bal. Ik wou dat ik mee mocht doen. Ik zou zo graag rennen en lachen. Dat mag hier thuis niet, alles is hier zo serieus.
Papa zegt altijd “Met ingespannen arbeid, volharding en geduld komt men alle tegenslagen te boven”. Ik begrijp niet al die woorden, maar weet wel dat hij bedoelt dat we hard moeten werken om een goed leven te hebben. Dat we moeten doordoen, ook als het moeilijk is. Ik vind mijn leven moeilijk, maar papa zegt dat ik blij moet zijn. Dat die jongens in de straat ongelukkig zijn, arm en zonder toekomst. Ik zie dat ze plezier hebben. Ik weet niet hoe hun leven gaat worden, maar nu zijn ze zeker blijer dan ik en mijn zussen.
Boven mijn hoofd klinken zware stappen. Het is papa. Hij loopt heen en weer, de planken kraken. Ik weet dat hij dan aan het denken is. Dan wil hij niet gestoord worden. Zachtjes sluit ik de winkeldeur want het is te koud om ze open te laten staan. Wie bij ons wil kopen, weet dat we nu open zijn. Papa drukte een briefje over de winkel en de loopjongen heeft dat aan iedereen in de stad uitgedeeld.
Ik zet me achter de toonbank en neem mijn kantwerk vast. Zucht. Nog zo veel knopen te doen. Gelukkig gaat het nu al snel. Vroeger duurde het dubbel zo lang om een doekje te klossen. Maar als ik nog sneller probeer te werken, zitten er altijd fouten in. Terug losmaken is nog erger.
De deurbel gaat. Er komt een oude mevrouw binnen. Het trapje opgaan is moeilijk voor haar. Ze kijkt raar naar mij, alsof ik hier niet hoor te zijn. Maar ze is heel vriendelijk. Ze wil een kanten tafelkleedje kopen. Zou ze er een kiezen dat ik heb gemaakt? Ik toon haar alle kleedjes die in de winkel liggen. En vertel haar wat het verschil is in kloswerk, draad en patroon. Ze luistert goed en kiest dan mijn lievelingskleedje. Omdat ze dat het mooiste vindt. Ze aait over mijn haar. Ze is lief.
Ze betaalt met een goudstuk. Ik leg het in de weegschaal en zie dat het genoeg is. Dan laat ik het verdwijnen in de gleuf van de toonbank. De schuif waar het geld in wegglijdt, zit goed op slot. Zodat niemand het kan stelen. Want dat gebeurt soms, zegt papa, dat verkoopsters het stiekem wegnemen.
Gelukkig is er niet veel volk in de winkel vandaag. Dan kan ik verder klossen. Maar het lukt me niet meer. Mijn ene kloshoutje wordt een oma, die lief is. Een ander houtje ben ik. Ik lig in mijn bed en mijn oma stopt me onder een kanten deken. Ze vertelt een verhaal. Over een wolf of over een prinses. En ze zingt een slaapliedje voor mij.
Oei, mijn grote zus staat ineens achter mij. Ze had me horen zingen. Ze zegt dat ze het gaat verklappen aan papa, dat ik niet aan het werken was. Alsjeblieft, doe dat niet. Ik beloof haar om haar kantwerk te doen als ze niet gaat klikken. Ik wil geen een uur langer gebeden lezen als straf. Dat is pas saai.
Geef een reactie