Om zijn mannen wat afleiding te bieden, nodigt de aalmoezenier van het Nederlandse KFOR-bataljon[1] ons gezelschap op de legerbasis uit. De militaire jeeps komen ons op zaterdagavond voor onze deur oppikken. We worden uitgezwaaid door de nieuwsgierige bewoners van Shutka, het Roma-dorp waar wij als vrijwilligers aan het werk zijn.
De basis ligt op een open terrein aan de rand van Skopje. Waarschijnlijk zit er wel een logica achter de inplanting van de barakken, maar voor ons lijkt dit een doolhof. De rondleiding brengt ons in de kantine, het fitnesscentrum, de leslokalen en een exemplarisch slaapbarak.
We mogen een blik op het strategisch planningskwartier werpen. De kaart van buurland Kosovo is doorprikt met vrolijk gekleurde pinnetjes.
Zo beschermt de wereld een land in burgeroorlog. Zo worden verschillen bekrachtigd door groepen manu militari op te delen volgens taal, religie of etnie. Zo hoopt men het aangewakkerde onbegrip te temperen en heethoofden af te koelen. Maar nu is het weekend voor iedereen, dus het werkgebied ligt even buiten vizier.
Hier op de basis doet men er alles aan om de soldaten het geweld te doen vergeten. Ook de heimwee mag op geen enkele manier een kans krijgen. Dus maken ze een blauwdruk van het thuisland met alle clichés op een hoopje. Straffer dan Koninginnedag in Amsterdam. Nooit voelde ik me zo in Nederland als hier op Macedonisch grondgebied. André Hazes schalt uit de boxen over het hele terrein. Oranje overheerst op de camouflagekleuren, rood-wit-blauw wappert aan elke hoek. Ook in de drank en voeding mag de soldaat op geen enkele manier vermoeden dat hij op missie is. Melk en Heineken hebben de bovenhand. Er zijn kaashapjes, rookworst, drop en zelfs kroket uit de muur.
Hoe Hollandser hoe beter. Dat is de rode draad op dit terrein.
Als we ter afsluiting van de avond afzakken naar de kroeg, worden we op luid gejuich en gefluit ontvangen. De schaarse vrouwelijke soldaten doen even hard mee. Het lijkt alsof we hier worden uitgestald als ‘vers vlees’. De aalmoezenier spreekt de drukke bende toe.
“Dit zijn dus de dames die met straatkinderen werken en ons speelgoed in ontvangst namen. Jullie zijn welkom om met hen een praatje maken.” Hoe groter de mond, hoe kleiner de moed om een persoonlijk gesprek aan te gaan. We binden uiteindelijk toch een boeiende conversatie aan met de enkeling die op ons toe durft komen. De aandacht van de andere tafels richt zich weer op bier en flauwe grappen.
Achter ons kijkt de gastvrije man, die als opdracht heeft het zielenheil van de basis te bewaken, met een tevreden glimlach op het geroezemoes toe.